Een boete voor de advocaat

Al jaren is de maatschappelijke tendens om steeds meer te reguleren, de regels strikter te handhaven en sancties op te leggen bij overtredingen. Advocaten verdienen een goed belegde boterham aan het bijstaan van de (vermeende) overtreders. Maar ook voor advocaten zelf neemt het risico om door een financiële sanctie getroffen te worden gestaag toe.

Financiele sancties

In 2018 is de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen ingevoerd. Op grond van die wet kan de advocaat worden veroordeeld tot betaling van de kosten die de klager en de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) in verband met de behandeling van de klacht hebben moeten maken. Concreet moet de advocaat tegenwoordig bij gegrondverklaring van een klacht door de Raad van Discipline € 1.250 betalen ter dekking van de kosten van de NOvA en de Staat.

En ook de dekens scherpen inmiddels de messen. Uit Bijlage I bij de Beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving advocatuur 2024 blijkt bijvoorbeeld dat het slechts vier uur deelnemen aan kwaliteitstoetsen (intervisie e.d.) een bestuurlijke boete van € 1.000 oplevert. Nu de vakbekwaamheidseisen op de advocaat persoonlijk rusten, zal een eventuele boete ook aan de advocaat persoonlijk worden opgelegd.

Voor wiens rekening?

Maar voor wiens rekening komen dergelijke bedragen eigenlijk als de advocaat zijn beroep in loondienst uitoefent? Veel advocaten zijn immers als werknemer aan een advocatenkantoor verbonden, en een kleinere maar groeiende groep is in dienst van een bedrijf of instelling.

In het verleden is er veel te doen geweest over de vraag of een werkgever aan hem als kentekenhouder opgelegde verkeersboetes zou mogen verhalen op de werknemer die de betreffende auto bestuurde. De Hoge Raad oordeelde in 2008 dat werknemers de boetes moeten dragen die door hun gedragingen aan hun werkgevers zijn opgelegd.

Toch wordt in latere rechtspraak genuanceerd geoordeeld over dit onderwerp. Zo oordeelde de kantonrechter van de Rechtbank Arnhem dat een transportonderneming de door een chauffeur voorgeschoten boete van € 4.601 voor een onbruikbare tachograaf moest dragen, omdat de verantwoordelijkheid voor de juiste werking en gebruik van de tachograaf bij de werkgever ligt.

Over een boete van € 1.501 wegens overtreding van rij- en rusttijdenregelingen oordeelde dezelfde rechter dat de werkgever de gevolgen moet dragen van geringe fouten die de werknemer in de uitvoering van zijn werkzaamheden maakt, juist in een functie als die van chauffeur. Bovendien vond de rechter de boete zó hoog, dat die niet kon worden geacht verdisconteerd te zijn in het salaris.

De situatie van de advocaat is echter anders dan in de genoemde rechtspraak, omdat de betalingsverplichting op de advocaat zelf zal rusten en niet op de werkgever. De vraag is dan of er een grondslag valt aan te wijzen waarop de advocaat zich op de werkgever kan verhalen. Mogelijk biedt art. 7:658 BW, dat over werkgeversaansprakelijkheid gaat, een grondslag. Daarvoor is dan wel noodzakelijk dat de boete of andere betalingsverplichting als schade van de werknemer kan worden beschouwd. Bovendien kan de werkgever zich vrijpleiten door aan te tonen dat hij heldere instructies heeft verstrekt en ook voor zover mogelijk toeziet op de naleving daarvan. Een andere mogelijkheid is dat art. 7:611 BW betreffende goed werkgeverschap de advocaat-werknemer wellicht een vangnet biedt.

Of de advocaat-werknemer zich op de werkgever zal kunnen verhalen, is vooralsnog onduidelijk. Aannemelijk is wel dat de omstandigheden van het geval een rol zullen spelen in de verdeling van het risico. Voor de advocaat is het daarom verstandig extra alert te zijn op het naleven van verordeningen en gedragsregels; voor advocatenkantoren en andere werkgevers van advocaten is het zaak om daarop toe te zien.