Deel 2: cognitieve dissonantie in het Koninkrijk der Nederlanden

Dit is de tweede bijdrage in de serie ‘Ontwapenende gedachten over de war on drugs.’

In deel 1 van deze serie zagen we dat een succesvolle drugshandelaar waardering kon opbrengen voor de onvoorstelbare bedragen die door Nederlandse en buitenlandse overheden jaar in, jaar uit worden besteed aan de bestrijding van zijn handel. Vanwaar die waardering van deze professional? Omdat die bestrijding zijn verdienmodel perfect in stand houdt. Productie, transport, inkoop en verkoop zijn illegaal en juist daarom zo winstgevend. Zo hopeloos ineffectief het drugsbeleid is, zo effectief is juist de productie en logistiek van (en rond) drugs niettegenstaande alle vormen van ‘bestrijding’. Aan de marktvraag kan al decennialang probleemloos worden voldaan; over prijsvorming bestaan geen klachten. Omdat de overheid op deze manier ongewild het verdienmodel van de drugshandelaars optimaal beschermt, is het diezelfde overheid die onvermijdelijk daarmee drugsgerelateerde criminaliteit genereert. Dat is soms nogal heftige criminaliteit. De in het kader van het strafrecht uitgedeelde speldenprikjes leiden tot niets, behalve op het punt van de bevordering althans handhaving van het prijspeil van drugs. Als er al eens een zware jongen in de kraag wordt gevat, springen anderen in het ontstane gat. Aanvoer blijft onder alle omstandigheden verzekerd.

Is dit nou niet een beetje overdreven allemaal? Valt het niet een beetje mee? Het antwoord is helaas: nee.

Een klein, maar niettemin veelzeggend voorbeeld valt te ontlenen aan de drugsbestrijding in het Caribisch deel van het Koninkrijk, met name in en rond Curaçao, Aruba en Sint Maarten.

Volgens artikel 3 van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden is het buitenlands beleid en de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk een Rijksaangelegenheid. Zo is te verklaren dat onze Koninklijke Marine ook in Caribische contreien actief is. De hoogste militair daar is de Commandant der Zeemacht in het Caribisch Gebied, met formele zetel op de Marinebasis Parera te Curaçao. Er worden veel taken verricht, onder meer ook op het punt van drugsbestrijding (zie een van de eerste beelden in deze video van de Koninklijke Marine.

Jaren geleden woonde ik een informatiebijeenkomst bij in deze Marinebasis waaraan leiding werd gegeven door een sympathieke, gezaghebbende militair, hoog in rang. Er werd een fraai beeldverslag gepresenteerd over de geleverde prestaties van de marine, niet alleen waar het illegale immigratie betrof maar vooral ook op het punt van drugsbestrijding op zee, in nauwe samenwerking met de Amerikaanse collega’s van de marine en kustwacht. Vanuit de Verenigde Staten werd namelijk de nodige pressie op onze Koninklijke Marine uitgeoefend - het beste beentje moest bij die drugsbestrijding worden voorgezet. En inderdaad, uit de getoonde staafdiagrammen werd duidelijk zichtbaar dat de hoeveelheden in beslag genomen drugs een stijgende tendens vertoonden.

De stemming in de zaal was aldus opperbest, zodat ik mij de vraag veroorloofde of deze indrukwekkende successen ook hadden geleid tot verminderde beschikbaarheid van drugs op de eilanden dan wel in de Verenigde Staten. Het niet ongeestige antwoord van de militair luidde dat hij bij de borrel daarover graag nog even met mij van gedachten zou willen wisselen. Dit antwoord bedierf de stemming geenszins, integendeel. Hilariteit alom. Alle aanwezigen, inclusief de topmilitair, wisten: het heeft werkelijk totaal geen zin. Zelfs op die overzichtelijke eilanden, landen binnen ons Koninkrijk, zijn drugs prima verkrijgbaar en helemaal niet te duur. Net zoals bij ons.

Intussen komt de vraag naar het nut van drugsbestrijding zelden op. Het wordt als een soort natuurverschijnsel beschouwd. Het bestaat gewoon, net zoals regen en zonneschijn. Regen en zonneschijn wisselen elkaar af, drugsbestrijding daarentegen is er volcontinu.

Als de vraag wèl wordt gesteld zijn er de volgende cliché-antwoorden: (i) ‘Je kunt die criminelen toch niet hun gang laten gaan’ (ii) ‘Wat wil je dan?’ (iii) ‘We moeten dit kostbare toneelstuk wel blijven opvoeren, want ander beleid kan alleen op basis van internationale afspraken, en die komen er niet’ (iv) ‘het is een goede zaak dat de criminaliteit nu wat wordt gekanaliseerd door de productie, transport en verkoop van drugs, want anders zouden die criminelen zich toch op andere takken van (criminele) sport toeleggen, door extra kidnappings uit te voeren enzo.’

Dit zijn niet bepaald antwoorden waarvan je zegt – dàt is nou ’s verhelderend, inderdaad, volle kracht vooruit met die drugsbestrijding. Het overtuigende, logische antwoord over het nut, laat staan de noodzaak van drugsbestrijding zit er niet bij. Dat antwoord bestaat ook niet.

Richard Nixon ontketende als president van de Verenigde Staten meer dan een halve eeuw geleden de War on Drugs. Daarom wordt deze serie ook met zijn gelaat verluchtigd. Nixon stelde zich ten doel ‘to defeat this enemy’, zie zijn persconferentie op 17 juni 1971. Hij beschouwde drugs als ‘Public Enemy Number One’, vergetende dat hijzelf de eer had deze rol te vervullen (voor opfrissing, zie hier). Maar in retrospectief kunnen we vaststellen dat het ook met het beoogde doel, het verslaan van de vijand bepaald niet heeft meegezeten – we zijn inmiddels negen VS-presidenten verder, de zogenaamde ‘vijand’ is intussen alive and kicking. De ‘vijand’ is bovendien - ondanks alle zogenaamde tegenwerking - een stuk effectiever dan de internationaal samenwerkende overheden. De bittere werkelijkheid is dat dit beeld de komende halve eeuw ook niet zal veranderen.

Het wordt, kortom, al met al niet eenvoudiger ‘driewerf hoezee!’ te roepen tegen de goedwillende drugsbestrijders in binnen- en buitenland. Want zij bestrijden in feite helemaal niets. Wat ze wel doen is een gecreëerd crimineel verdienmodel in stand houden. Niet expres – althans dat mogen we hopen. Het gebeurt per ongeluk. Maar waarom blijft dan dit gedoe steeds doorgaan, terwijl het zulke enorme investeringen blijft vergen en onafzienbare maatschappelijke schade oplevert.

Is er misschien sprake van collectieve verblinding? Bevinden we ons net als de Russen in een verkeerde informatiebubbel waardoor de meesten van ons blijven geloven in de logica van een patriottische, zo niet heroïsche strijd tegen de drugs met de burgervaders van Rotterdam en Antwerpen in de frontlinie? En is er misschien bij sommige nationale, maar toch ook lokale overheden wellicht sprake van een lichte, of misschien zelfs stevige vorm van hypocrisie?

Daarover meer in deel 3.