Aansprakelijkheid voor te lage pensioenopbouw

Een pensioen is niet alleen mooi om te hebben, maar ook kostbaar om op te bouwen. Om de risico's van forse pensioenverplichtingen in te dammen, zijn veel werkgevers overgestapt van een regeling met gegarandeerd eindresultaat (defined benefit) naar een regeling met een gegarandeerde inleg (defined contribution). Een voordeel voor de werkgever is dat in die laatste variant de kosten voorspelbaarder zijn. Het nadeel zit bij de werknemer, die maar moet afwachten of de premiestortingen ook het verwachte resultaat zullen opleveren.

Vaak kent een defined contribution-regeling twee onzekerheden. In de eerste plaats is onzeker welk rendement op de gestorte pensioenpremies zal worden behaald en dus welk eindkapitaal zal zijn opgebouwd op de pensioendatum. En in veel gevallen zal het eindkapitaal vervolgens niet ter vrije beschikking van de pensioengerechtigde werknemer staan. Nee, de werknemer dient met het eindkapitaal een pensioen aan te kopen. Hoeveel uiteindelijk aan pensioen wordt uitgekeerd, is afhankelijk van de rekenrente kort voor de pensioendatum. Hetzelfde eindkapitaal levert bij een lagere rentestand een lagere maandelijkse pensioenuitkering op.

Een recent arrest van het Gerechtshof Den Haag laat zien dat de werknemer die zo'n pensioenregeling heeft, niet altijd aan de goden is overgeleverd. Het ging in dit geval om een streefregeling uit 1981, waarin wel een bepaald kapitaal op de pensioendatum verzekerd was. De onzekere factor was slechts welk pensioen met dat kapitaal zou kunnen worden aangekocht. En zelfs dat leek niet onduidelijk, omdat de werkgever in het vooruitzicht had gesteld dat het verzekerde kapitaal voldoende zou zijn om een bepaald pensioen aan te kopen op de pensioendatum.

Het ging mis toen de werkgever per 2004 in verband met wijzigingen in belastingwetgeving aan de verzekeraar moest doorgeven van welke rekenrente in het vervolg zou worden uitgegaan. De werkgever deed dat niet. De verzekeraar bevroor daarom de rekenrente op 5,5%, terwijl voordien steeds van de actuele rente werd uitgegaan.

In 2008 heeft de verzekeraar de werkgever daarop gewezen. In 2009 waarschuwde de verzekeraar de werkgever bovendien dat de rekenrente van 5,5% niet meer overeenstemde met de actuele marktrente en dat er een aanzienlijke kans bestond dat het verzekerde kapitaal te weinig zou zijn om het gewenste pensioen te kunnen aankopen. Ook bood zij de mogelijkheid om de regeling aan te passen. Maar de werkgever reageerde ook ditmaal niet en informeerde evenmin de werknemer over het risico dat het opgebouwde kapitaal mogelijk niet meer voldoende zou zijn om een bepaald pensioen aan te kopen op de pensioendatum.

Het gerechtshof oordeelde dat de werkgever steeds gehouden was om pensioenpremies af te dragen die in overeenstemming waren met een op dat moment reële rekenrente. Op zichzelf leverde de keuze voor een vaste rekenrente van 5,5% geen tekortkoming van de werkgever op. Dat was namelijk in 2004 een reële rekenrente. Maar de werkgever had in 2009 de waarschuwing van de verzekeraar niet mogen negeren. Om die reden oordeelde het gerechtshof dat de werkgever het door de werknemer als gevolg daarvan gemiste pensioen moest compenseren.

Is uw pensioen uiteindelijk veel lager uitgevallen dan uw werkgever in het vooruitzicht had gesteld? Dan loont het de moeite te bekijken welke toezeggingen er precies zijn gedaan en of de werkgever is tekortgeschoten in de verplichtingen uit hoofde van de pensioenovereenkomst.