Daarom ondertekent u overeenkomsten op iedere pagina!

Overeenkomsten zijn in principe vormvrij. Daarmee wordt bedoeld dat het geen enkel probleem is om mondeling een rechtsgeldige overeen-komst te sluiten. Een probleem ontstaat pas als er onenigheid is over die overeenkomst. Bijvoorbeeld door een verschil van interpretatie of in het geval een van de partijen zich niet aan de overeenkomst houdt. In dat geval komt de bewijslast in het spel.

De regels omtrent bewijslast schrijven - simpel gezegd - voor dat diegene die iets stelt, in principe zijn stelling zal moeten kunnen bewijzen. Dat is bijvoorbeeld het geval als u stelt dat uw wederpartij zich niet houdt aan de overeenkomst. U zult uw stelling dan moeten kunnen onderbouwen met bewijsstukken. In het geval u een mondelinge overeenkomst heeft gesloten, zal dat niet eenvoudig zijn. Schriftelijke overeenkomsten dienen er dus mede toe een bewijsprobleem te voorkomen. Een schriftelijke overeenkomst moet dan wel op de juiste manier zijn vormgegeven. Een juist vormgegeven schriftelijke overeenkomst wordt ook wel een onderhandse akte genoemd. Dat klinkt zwaar, maar houdt slechts in dat het een ondertekend geschrift is. Het interessante van zo'n akte is dat het tussen partijen dwingend bewijs oplevert. Daarmee wordt bedoeld dat hetgeen in die akte staat door de rechter voor waar wordt aangenomen, tenzij het tegendeel wordt bewezen.

Als akte heeft slechts te gelden hetgeen is ondertekend en heeft dus uitsluitend betrekking op de tekst die is geplaatst boven de handtekening. Het is in dat kader dus niet voldoende om een overeenkomst uitsluitend op de laatste pagina te tekenen. Juridisch gezien heeft dan alleen die laatste pagina te gelden als een akte en daarmee dwingende bewijskracht. Dat is de reden waarom iedere pagina dient te worden ondertekend.

Het niet ondertekenen van iedere pagina kan verstrekkende gevolgen hebben. In een arrest van het hof Den Haag was sprake van een meningsverschil tussen partijen in het kader van een leningsovereen-komst van € 150.000,-. Het betrof een overeenkomst die net niet op één pagina paste. De tweede pagina bestond uitsluitend uit de hand-tekeningen van partijen. De (vermeende) geldlener betwistte niet dat het zijn handtekening was op die tweede pagina, maar meende de inhoud van de eerste pagina niet eerder te hebben gezien. Nu de eerste pagina niet was ondertekend, was die pagina geen onderdeel van de akte en had dus geen dwingende bewijskracht. De rechter nam de inhoud daarvan dus niet voor waar aan. De geldverstrekker staat nu dus voor de moeilijke taak te bewijzen dat werkelijk sprake is van een overeenkomst van geldlening. Zou hij de moeite hebben genomen de eerste pagina te laten ondertekenen door de geldlener, dan zou juist de geldlener de moeilijke taak gekregen hebben te bewijzen dat de overeenkomst vervalst was.

Het verschil is dus gelegen in de verdeling van de bewijslast. Ik kan u verklappen dat dat in dit geval een groot verschil maakt. Wenst u uw contractspartij te binden aan de inhoud van een overeenkomst, laat dan iedere pagina ondertekenen. Dat kan u een hoop ellende besparen. In dit verband is nog van belang te melden dat een paraaf en een handtekening dezelfde bewijskracht hebben.